De Tweede Wereldoorlog

Tenminste één familielid heeft de oorlog niet overleefd. Dat was Jacob van der Steen, zoon van de broer van onze opa Gerrit van der Steen. Jacob werd geboren in 1910 en kwam op 34 jarige leeftijd om in Neuengamme, nota bene kort voor de bevrijding. Neuengamme was een zeer wreed kamp met letterlijk moordende arbeidscommando’s. 

Wie ook op de nominatie stond naar Neuengamme te worden gedeporteerd was de vader van Carel: Sophilus Carel. Omdat hij weigerde zich aan te melden voor slavenarbeid in Duitsland, belandde hij in augustus 1944 in het P.D.A. (Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort). Op wonderbaarlijke wijze wist hij een half jaar lang aan transporten o.a. richting Neuengamme te ontkomen. Veel van zijn kameraden werden wel afgevoerd en geen van hen is ooit teruggekomen. S. Carel werd op eveneens wonderbaarlijke wijze plotseling vrij gelaten in februari 1945.

 
                                Tekening gemaakt van S. Carel in Kamp Amersfoort, 1944.

Al in 1942 belandde Jan Panjer, de jongste broer van Carel’s moeder, eveneens in het P.D.A. Hij had er toen al enkele gevangenissen, inclusief kamp Haren (N.B.), op zitten, want hij was voornemens geweest naar Engeland te gaan en van daar uit ‘het vaderland te dienen’. Hij zou samen met zijn broer Klaas gaan, maar deze trok zich op het laatst terug. Jan werd verraden en gearresteerd. Hij kon het niet veel slechter treffen en kwam in kamp Buchenwald terecht, ergens diep in het voormalige Oost-Duitsland, bij Weimar. Dit was een absoluut gruwelkamp en als door een wonder wist Jan drie jaar uithongering, ziektes, moord en doodslag te overleven. Later, toen hij al ernstig ziek was, is hij tenminste één keer terug geweest met zijn vrouw en de ouders van Carel. In het webalbum van Jan Panjer vindt u wat foto’s en documenten van deze gevangenschap. Ondanks alles was onze ‘oom Jan’ altijd de grote pias, de grappenmaker die zichzelf ‘poepemans’ noemde. Hij heeft het daar door zijn positieve instelling misschien wel overleefd. 

Heel anders ging het er aan toe onder de Japanse overheersing in Indonesië. De familie Samuels (de vrouw van Carel) woonde destijds nog in Bandung. Vader Albert Samuels kwam in krijgsgevangenkamp terecht. Ook deze gevangenen zouden gedeporteerd worden om elders  te werk gesteld te worden, o.a. aan de Birma spoorlijn. Alleen de reis al was levensgevaarlijk wegens besmettelijke ziektes op de schepen en menig schip werd door de geallieerden getorpedeerd. Albert Samuels had een groot hart, want toen er weer een schip met gevangenen zou vertrekken, had vader Samuels dysenterie en mocht niet mee. Hij was zo gul om enkele vrienden wat besmette ontlasting van hem zelf te geven, waardoor zij ook niet mee mochten. Om te overleven moest men vindingrijk zijn. Albert verbouwde heimelijk vitaminerijke groenten zoals ‘moerasspinazie’ (ook wel bajem genoemd). Ook dat deelde hij zo mogelijk met kameraden. Net als in de Duitse kampen kwamen er geregeld executies voor, alleen hadden de Japanners een voorkeur voor onthoofding.
Deze oorlog is ook aan onze familie niet ongemerkt voorbij gegaan. Ook al belandden enkele familieleden in concentratiekampen, toch zijn veruit de meeste verwanten er aardig doorheen gekomen.

Genealogie Van der Steen, verhalen en stambomen, leren uit het verleden.

Terug naar Verhalen.